Piet is een jongen. Hij wil graag auto rijden. Hij vraagt zijn papa of hij hem kan leren rijden. Papa zegt ‘ja, dat is goed’. Piet is blij.
Ze gaan naar een veld. Piet zit in de auto. Papa zit naast hem. Piet kijkt naar de knoppen. Papa legt uit wat ze doen. Piet luistert goed.
Papa zegt: “Druk op het gas. Dan rijden we.” Piet is bang. Maar hij doet wat papa zegt. Het gaat goed. Piet is blij.
Ze rijden rond het veld. Piet leert sturen. Hij leert remmen. Hij leert omgaan met knoppen. Piet is snel een pro.
Papa zegt: “Nu ben je klaar. Je kan rijden.” Piet is trots. Hij kan rijden. Hij bedankt zijn papa. Papa wordt er blij van.
Piet gaat naar huis. Hij vertelt zijn mama en broer wat hij geleerd heeft. Zij zijn blij voor hem. Piet is gelukkig. Hij kan rijden. Hij is een groot jongen nu.